Antwoordmodel voor praktische en competentiegerichte opdrachten

Wat is het?

Een antwoordmodel ondersteunt lectoren in het betrouwbaar evalueren van studenten hun prestatie. In een antwoordmodel definieer je de kenmerken van een positieve evaluatie en geef je aan op welke manier je tot een eindscore komt. Een antwoordmodel wordt vaak ook een verbetersleutel, een rubric of een checklijst genoemd. Dit zijn allemaal voorbeelden van een antwoordmodel. In deze tip staan we stil bij antwoordmodellen voor praktische en competentiegerichte opdrachten. Deze zijn vaak een onderdeel voor volgende beoordelingsvormen: praktijkopdracht, gedragsassessment, casustoets, vaardigheidstoets, overall toets en criterium gericht interview.

Waarom belangrijk?

Een antwoordmodel vergroot de kans dat je tot eenzelfde beoordeling zou komen indien de beoordeling door een andere beoordelaar gebeurt of op een ander tijdstip. Een antwoordmodel is ook een ondersteuning wanneer je met meerdere lectoren moet beoordelen. Ook kan een antwoordmodel een belangrijke basis zijn voor de feedback die je geeft aan studenten.

Hoe doen?

Een antwoordmodel opstellen voor praktische opdrachten loopt lichtjes anders dan voor geschreven beoordelingsvormen. Vaak doorloop je volgende stappen:

(1) Waarop ga je evalueren? Waar ga je op letten?

Vertaal de leerdoelen naar gedragsindicatoren. Deze gedragsindicatoren zijn:

– Relevant: de indicatoren zijn herkenbaar voor studenten en collega lectoren uit de opleiding.

– Observeerbaar: de indicatoren zijn te observeren aan de hand van de producten die een student oplevert of de handelingen (bv. presentatie, verdediging, gedragsassessment, vaardigheidstoets) die hij uitvoert.

– specifiek: de indicatoren zijn voldoende richtinggevend voor examinatoren en begeleiders.

– eenduidig: de indicatoren zijn vaak beperkt tot één actief werkwoord per indicator.

– hanteerbaar: het aantal indicatoren is voor een beoordelaar praktisch hanteerbaar om in de gestelde tijd tot een oordeel en onderbouwing te komen.

Voorbeeld Reflectieopdracht (Context: lerarenopleiding)

Studenten reflecteren op de voorbije stageperiode en blikken vooruit op de toekomstige stageperiode.

Leerdoel: “De leerkracht kan zijn eigen functioneren in vraag stellen en bijsturen”

Gedragsindicatoren:

  • De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt de positieve punten van zichzelf in relatie tot de centrale beroepscompetenties.
  • De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt werkpunten voor zichzelf.
  • De student formuleert op basis van een concrete situatie kansen en bedreigingen voor de toekomst .
  • De student reflecteert op de noodzakelijke stappen voor de toekomst t.a.v. de centrale beroepscompetenties. De student formuleert eigen uitdagingen en verantwoordt dit op basis van brononderzoek.

(2) Op welke manier ga je deze indicatoren scoren?

Denk na over je beoordelingscriteria. De verschillende mogelijkheden op een rij met voor- en nadelen.

(A) Schaal. Iedere gedragsindicator wordt op een X-punten schaal gescoord, zie voorbeeld hieronder

Indicator Schaal
  Helemaal niet voldoende Niet voldoende Voldoende Helemaal voldoende
De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt werkpunten voor zichzelf.   x    

Werken met schalen heeft als voordeel dat je relatief snel op een genuanceerde manier kijkt naar de gedragsindicatoren. Je gaat m.a.w. verder dat ‘aanwezig of niet aanwezig’ maar je geeft aan in welke mate deze indicator aanwezig is. Een groot nadeel van beoordelingsschalen is dat de categorieën en het verschil tussen deze categorieën vaak niet duidelijk is voor verschillende beoordelaars en voor de student.

(B) Rubric. Iedere categorie wordt geëxpliciteerd, verschillen worden verwoord.

Indicator Schaal
  Helemaal niet voldoende Niet voldoende Voldoende Helemaal voldoende
De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt werkpunten voor zichzelf. Er wordt geen concrete beroepssituatie en werkpunten geformuleerd. Er wordt gereflecteerd op een concrete beroepssituatie maar er worden geen werkpunten aangehaald. Er wordt gereflecteerd op een concrete beroepssituatie en er zijn werkpunten geformuleerd. Deze werkpunten zijn concreet maar niet gebaseerd op een grondige analyse van oorzakelijke verbanden en mogelijke alternatieven in het professioneel handelen. De werkpunten zijn concreet geformuleerd en gebaseerd op een grondige analyse van oorzakelijke verbanden en mogelijke alternatieven in het professioneel handelen.

Een rubric is één van de meest effectieve instrumenten om betrouwbaar competenties te toetsen. Het opstellen van een rubric is echter een heel tijdsrovende klus en is vooral aan te raden voor het beoordelen van minder ‘tastbare’ aspecten zoals bv. attitudes, bij weinig gedragsindicatoren én bij afsluitende toetsen.

(C) Checklijst. Een checklijst wordt vaak gebruikt bij het beoordelen van werkstukken of presentaties waarbij het rap duidelijk is of de indicator aanwezig is of niet. Een checklijst controleert de aanwezigheid van relevante kenmerken of indicatoren, hoe meer elementen aanwezig, hoe beter te prestatie.

Indicator: De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt de positieve punten van zichzelf in relatie tot de centrale beroepscompetenties.
1  werkpunt formuleren v
Oorzaken detecteren v
Verbanden vinden v
Alternatieve formuleren  
Reflectiemodel hanteren.  

Let op: bij de terugkoppeling naar de student is het belangrijk dat je de feedback persoonlijk maakt. Het is belangrijk dat je nog wat duiding kan geven aan de student, dit verhoogt de betrokkenheid.

(3) Hoe wegen de indicatoren door in de eindbeoordeling?

Expliciteer je weging. Ga je mathematisch te werk, werk je met diverse wegingen (bepaalde indicatoren wegen zwaarder door) of werk je met cesuur (waarbij bepaalde indicatoren voorwaardelijk zijn om te slagen).

Meer weten?

Via de volgende link kan je kant-en-klare rubrics opzoeken en eventueel fine-tunen naar wat jij nodig hebt.

Relevante blogtips