Bereid je studenten voor op het examen

Wat is het?

Studenten voorbereiden op het examenformat (de manier waarop je zal examineren) is cruciaal in functie van doorstroom.

Hoe doen?

Indien je werkt met multiple-choice vragen dan is het belangrijk dat je studenten goed uitlegt op welke manier je dit zal evalueren (werk je met gis-correctie of cesuur). Een korte duiding op het examen zelf is niet voldoende, besteed hier effectieve lestijd aan. Meer informatie over richtlijnen voor het gebruiken van giscorrectie versus cesuur vind je in de volgende tip.

Werk je met open vragen dan is het belangrijk dat je studenten informeert over het belang van structuur en taal als ze examenvragen beantwoorden. Volgende tips kan je meegeven aan studenten:

1 Schrijf op alle pagina’s je naam en indien nodig je groep.

2 Bekijk eerst het hele examen.

  • Zo kun je inschatten voor welke grote of moeilijke vragen je meer tijd nodig hebt.
  • Begin met de vragen die je gemakkelijk lijken. Nadien kun je je concentreren op moeilijkere vragen.
  • Kijk of er op de achterkant van de opgave vragen staan

3 Schrijf in een leesbaar handschrift.

4 Maak voor een lang antwoord eerst een schema van je antwoord in het klad. Gebruik in een uitgebreid antwoord de driedeling inleiding, midden en slot. Begin dus niet zomaar te schrijven. Bij langere antwoorden zeg je eerst in een korte zin wat zal volgen.

5 Ga na welk type antwoord je moet geven.

  • Tip: Onderstreep kernwoorden in de vraag: Moet je informatie geven, illustreren met een voorbeeld, een werkwijze uitleggen, een vergelijking maken, …?

6 Schrijf je schema uit in tekstblokken (alinea’s). Die bevatten maximum vijf zinnen en één kerngedachte.

Tips:

  • Scheid je alinea’s door witregels zodat je aparte blokjes tekst krijgt.
  • Gebruik opsommingstekens waar relevant.
  • De alinea’s en zinnen worden verbonden met verbindingswoorden zoals ten eerste, daarnaast, bovendien, in tegenstelling tot,… Die woorden maken de samenhang duidelijk.

7 Gebruik vaktaal, begrippen, woorden die je hebt geleerd in je antwoord. Gebruik de begrippen van de vraag ook in je antwoord.

8 Gebruik woorden die thuishoren in schrijftaal. Woorden als tof, cool of leuk horen niet thuis in examentaal. Gebruik geen emoticons of dialect.

9 Lees je examen grondig na, zowel op inhoud als op taal.

  • Inhoud: Heb je alle vragen en deelvragen beantwoord?
  • Taal: Spelfouten, grammaticale fouten en andere taalfouten maken altijd een slechte indruk en kunnen je quotering negatief beïnvloeden.

Bronnen

De Wachter e.a. Taal@hoger onderwijs. Praktische richtlijnen en oefeningen. Acco, 2010

C. Van Eyen e.a., Taal en KO, Instrumenten voor een integraal taalbeleid. Acco, 2012