Header Image - TEACHER LAB

Lesmateriaal afstemmen op dyslectici én studenten met mogelijke taalachterstand

Wat is het?

Dyslexie heeft een neurologische oorzaak, is vaak erfelijk en niét geneesbaar! Deze studenten hebben problemen met woordidentificatie (lezen) en schriftbeeldvorming (schrijven). 

Ze hebben vaak moeite met logisch-geordende lijsten (woordenlijsten, kenmerken, …) en met multi-tasking tov serial tasking (luisteren én schrijven tegelijk). 

Problemen op woordniveau 

  • Werkwoordvorming, verdubbeling, tussenletters, homofonen 

Problemen op zinniveau 

  • Functiewoorden (lidwoorden, voorzetsels, voegwoorden, …) 
  • Leestekens 
  • Hoofdlettergebruik 
  • Samenhang complexe zinnen 

Perifere problemen 

  • Meer tijd nodig voor het lezen van teksten, opgaven, vragen 
  • Langzame en beperkte woordherkenning 
  • Luidop lezen 
  • Beperkt inzicht in onsamenhangende informatie (structuur noodzakelijk) 

Dit alles leidt tot langere verwerkingstijd! 

Wat doet Howest momenteel? Er is een Howest-beleid waarbij faciliteiten worden aangeboden voor studenten met dyslexie. Het gaat meestal om (individuele) sticordi maatregelen: stimuleren, compenseren, remediëren en dispenseren. 

NOG BETER is inclusief onderwijs aanbieden door lesmateriaal af te stemmen op studenten met dyslexie, wat ook ten goede komt aan élke student die mogelijk een taalachterstand heeft dat nog niet is vastgesteld. 

Meet wat je moet meten: open vragen opstellen

by teachlabadmin

Wat is het en waarom belangrijk?

Een belangrijk kenmerk van kwaliteitsvol toetsen is de manier waarop de opdracht of het examen wordt opgesteld. Denk bv. aan moeilijke zinsconstructies of dubbelzinnige vragen die misschien eerder het taalbegrip van een student meten dan wel zijn of haar inhoudelijke kennis/vaardigheden of competenties. Met een aantal simpele redactietips kan je jouw vraagstelling verscherpen en dus de betrouwbaarheid van je toets/opdracht verhogen.

Algemene tips

  • Stel een positieve vraag. Verwoord vragen op een positieve manier, om een ontkennende vraag te beantwoorden moeten studenten een taaltruc toepassen. Ze moeten namelijk de ‘negatieve’ vraag eerst positief maken en dit kan verwarrend zijn.

Voorbeeld: Geef 2 argumenten waarom meisjes doorgaans geen beter leven hadden dan jongens in de middeleeuwen.

Beter: Geef 2 argumenten waarom jongens doorgaans een beter leven hadden dan meisjes in de middeleeuwen. Of Geef 2 argumenten waarom meisjes doorgaans een slechter leven hadden dan jongens inde middeleeuwen.

  • Vermijd vage termen zoals altijd, nooit, vaak, een paar… Deze bieden stof voor discussie en leiden vaak tot onzekerheid bij de student. Zorg voor duidelijke en concrete termen die je verwachtingen illustreren.

Voorbeeld: Geef een paar argumenten waarom jongens altijd een beter leven hadden dan meisjes in de middeleeuwen.

Beter: Geef 2 argumenten waarom jongens doorgaans een beter leven hadden dan meisjes in de middeleeuwen.

  • Wordt de meest directe instructie gebruikt? (geef, beschrijf, som op, verklaar, teken, bereken, …)

Voorbeeld: Kan je 2 argumenten geven waarom jongens doorgaans een beter leven hadden dan meisjes in de middeleeuwen?

Beter: Geef 2 argumenten waarom jongens doorgaans een beter leven hadden dan meisjes in de middeleeuwen.

Naast het onnodig gebruik van een complexere zinsconstructie is een bijkomend en groter probleem dat het voldoende is om bij de eerste formulering ja of nee te antwoorden om juist te antwoorden.

  • Hieronder nog zo’n vraag die niet fout kan beantwoord worden:

Voorbeeld: Als jij in de middeleeuwen geboren was, zou jij dan een jongen of een meisje willen zijn?

  • Is alles voluit geschreven?
  • Geef restricties rond het verwachte antwoord. Geef via je lay-out of in de vraagstelling aan wat je verwachtingen zijn over de uitgebreidheid van het antwoord.

Voorbeeld: Hoe verschilde het leven van jongens i.v.m. dat van meisjes in de middeleeuwen?

Beter: Geef 3 verschilpunten tussen het leven van jongens en dat van meisjes in de middeleeuwen.

  • Zijn informatie en vraagstelling duidelijk gescheiden?
  • Beperk je tot de essentie. Contextinformatie die er weinig toe doet vraagt veel leeswerk van de studenten en leidt hen dus af.

Voorbeeld: De laatste koning van Rome, Tarquinius Superbus (= hoogmoedige), kon alleen door een heerschappij van de angst aan de macht blijven. Om de angstgevoelens zoveel mogelijk aan te wakkeren, oefende hij de rechtspraak uit zonder anderen daarbij te betrekken. Hij verminderde het aantal senatoren. Hij schafte de regel af dat de koning raad moest geven aan de senaat. De algemene haat tegen Tarquinius Superbus bereikte een hoogtepunt toen zijn zoon Sextus als gevolg van een uit de hand gelopen braspartij het vrome meisje Lucretia verkrachtte, de vrouw van zijn neef Collatinus. Wat is de naam van deze staatsvorm waarbij de koning ook willekeurig en eigenmachtig kon beslissen over oorlog en vrede en over het sluiten en opzeggen van verdragen en bondgenootschappen? Het volk en de senaat hadden daarin niets te zeggen.

Beter: De laatste koning van Rome, Tarquinius Superbus, bleef aan de macht door een heerschappij van angst. Zo oefende hij de rechtspraak uit zonder anderen daarbij te betrekken. Hij verminderde ook het aantal senatoren en schafte de regel af dat de koning raad moest geven aan de senaat. Willekeurig en eigenmachtig besliste hij over oorlog en vrede en over het sluiten en opzeggen van verdragen en bondgenootschappen.

Wat is de naam van deze staatsvorm?

  • Stel onafhankelijke vragen op. Wees er zeker van dat het antwoord op één van je vragen niet af te leiden is uit één van je andere vragen.

Voorbeeld: Wat is de naam van de laatste koning van Rome? 

  • Vermijd vragen die op een dubbelzinnige manier geïnterpreteerd kunnen worden en die dus zouden leiden tot diverse ‘juiste’ antwoorden.

Voorbeeld: De hoeveelste koning van België was koning Albert?

Beter: De hoeveelste koning van België was koning Albert I?

  • Stel enkelvoudige vragen. Splits samengestelde vragen op in éénduidige vragen. Samengestelde vragen bemoeilijken de leesmoeilijkheid en verhogen de onzekerheid bij studenten.

Voorbeeld: De hele 19de eeuw is één groot verzet geweest tegen de ‘geest van Wenen’. Deze oppositie was echter geen eenheidsfront. Men kan verschillende hoofdstromingen in dit verzet onderscheiden. Beschrijf de stromingen, de maatschappelijke groepen die erachter stonden en de doelstellingen die ze nastreefden. Geef een voorbeeld van een concrete succesvolle realisatie voor elk van deze stromingen.

Beter: De hele 19de eeuw is één groot verzet geweest tegen de ‘geest van Wenen’. Deze oppositie was echter geen eenheidsfront. Men kan verschillende hoofdstromingen in dit verzet onderscheiden.

    • Welke stromingen?
    • Welke maatschappelijke groepen stonden hierachter?
    • Welke doelstellingen streefden ze na?
    • Geef een voorbeeld van een concrete succesvolle realisatie voor elk van deze stromingen.
  • Met invulvragen dien je extra op te letten, omdat
    • Soms erg onduidelijk is bij sommige open ruimtes wat in te vullen, bijvoorbeeld doordat er te veel sleutelwoorden weggelaten worden.
    • Juiste antwoorden soms weggegeven worden door de lengte van het invulvak of door grammaticale aanduidingen.

Voorbeeld: De schrijvers van het Communistisch Manifest waren …………………………………. en ………………………………………..

Beter: Het Communistisch Manifest werd geschreven door…

  • Is gebruikt beeldmateriaal van goede kwaliteit?
  • Geef je voor elke vraag aan op hoeveel punten ze staat?

Meer weten

Teelen Kennismanagement (2011). Toetsontwikkeling in de praktijk. Hoe maak ik goede vragen en toetsen? Wilp: Teelen B.V.

Checklijst mondelinge en schriftelijke examens, Isabel Uitdebroeck & Sofie Boone

Meer info over het opstellen van een schriftelijk examen.

Betrouwbaarheid bij het evalueren van afsluitende toetsen

by teachlabadmin

Wat is het?

Een antwoordmodel voor afsluitende toetsen is meer dan het opstellen van een antwoordmodel voor competentiegerichte opdrachten door de complexe realiteit waarin de competenties worden beoordeeld.

Waarom belangrijk?

Streven naar een betrouwbare beoordeling op afsluitend niveau is belangrijk. Je wil namelijk startklare professionals op bachelor niveau afleveren aan het werkveld. Het is daarom belangrijk dat je toetst in welke mate studenten in staat zijn om met een volledige autonomie, een ruime mate van initiatief en in complexe en gespecialiseerde contexten hun competenties aan te wenden.

Hoe doen?

Je zal uiteraard een antwoordmodel opmaken in lijn met de antwoordmodellen voor competentiegerichte opdrachten  maar er moet meer gebeuren. Het beoordelen van gedrag in complexe, reële en diverse situaties vereist dat je aandacht hebt voor (a) je beoordelaars en hoe je hen ondersteunt in hun beoordelingsrol en (b) de manier waarop de beoordeling wordt aangepakt.

(A) De beoordelaars. Een afsluitende toets wordt door meerdere beoordelaars beoordeeld waarvan min. 1 iemand een werkveldvertegenwoordiger is. Deze beoordelaars zijn:

– Inhoudelijk deskundig zowel op theorie als de beroepspraktijk. De beoordelaars hebben een doorleefd beeld van wat in een bepaald beroep aan kennis en vaardigheden wordt verwacht. Het is belangrijk dat beoordelaars ‘de wereld achter de criteria’ kennen.

– onafhankelijk van elkaar. Idealiter hebben de beoordelaars een andere relatie met de student. Het verdient daarom de voorkeur om de rol van begeleider en beoordelaar te scheiden, dit vermindert de kans op beoordelaarseffecten.

(B) Normvinding. Het is cruciaal dat beoordelaars een ‘gedeelde norm’ hebben van het eindniveau en de criteria ook op deze manier kunnen interpreteren. Daarom is het belangrijk dat de diverse beoordelaars de gelegenheid krijgen om hun beoordelingen uit te wisselen om een gezamenlijke interpretatie en normering te bevorderen. Dit kan je doen door:

– Een training vooraf waarin (externe) beoordelaars vertrouwd worden gemaakt met het beoordelingsmodel en de indicatoren.

– Een kalibreersessie waarbij beoordelaars hun interpretatie van de criteria uitwisselen aan de hand van concrete voorbeelden die ze zien. Een tussentijds stagebezoek bv. waarbij het functioneren van de student wordt overlopen aan de hand van de criteria is hiervan een voorbeeld. Een intervisie ‘stage’ waarbij de stagelectoren het beoordelingsmodel bespreken is een ander voorbeeld. Een overleg na de presentatie van de bachelorproef is een ander voorbeeld.  Het is nodig om min. 1 keer per afsluitende toets een kalibreersessie te houden met de betrokken beoordelaars.

Meer weten over afsluitende toetsen?

Lees er meer over in onderstaande leidraad voor kwaliteitscriterium 7: Gerealiseerd eindniveau.

Leidraad Gerealiseerd eindniveau

Kok, M. & te Lintelo, L. (onbekend). Leidraad Eindniveau. Hogeschool van Amsterdam. https://score.hva.nl/Bronnen/Leidraad%20eindniveau%202014.pdf

Antwoordmodel voor praktische en competentiegerichte opdrachten

by teachlabadmin

Wat is het?

Een antwoordmodel ondersteunt lectoren in het betrouwbaar evalueren van studenten hun prestatie. In een antwoordmodel definieer je de kenmerken van een positieve evaluatie en geef je aan op welke manier je tot een eindscore komt. Een antwoordmodel wordt vaak ook een verbetersleutel, een rubric of een checklijst genoemd. Dit zijn allemaal voorbeelden van een antwoordmodel. In deze tip staan we stil bij antwoordmodellen voor praktische en competentiegerichte opdrachten. Deze zijn vaak een onderdeel voor volgende beoordelingsvormen: praktijkopdracht, gedragsassessment, casustoets, vaardigheidstoets, overall toets en criterium gericht interview.

Waarom belangrijk?

Een antwoordmodel vergroot de kans dat je tot eenzelfde beoordeling zou komen indien de beoordeling door een andere beoordelaar gebeurt of op een ander tijdstip. Een antwoordmodel is ook een ondersteuning wanneer je met meerdere lectoren moet beoordelen. Ook kan een antwoordmodel een belangrijke basis zijn voor de feedback die je geeft aan studenten.

Hoe doen?

Een antwoordmodel opstellen voor praktische opdrachten loopt lichtjes anders dan voor geschreven beoordelingsvormen. Vaak doorloop je volgende stappen:

(1) Waarop ga je evalueren? Waar ga je op letten?

Vertaal de leerdoelen naar gedragsindicatoren. Deze gedragsindicatoren zijn:

– Relevant: de indicatoren zijn herkenbaar voor studenten en collega lectoren uit de opleiding.

– Observeerbaar: de indicatoren zijn te observeren aan de hand van de producten die een student oplevert of de handelingen (bv. presentatie, verdediging, gedragsassessment, vaardigheidstoets) die hij uitvoert.

– specifiek: de indicatoren zijn voldoende richtinggevend voor examinatoren en begeleiders.

– eenduidig: de indicatoren zijn vaak beperkt tot één actief werkwoord per indicator.

– hanteerbaar: het aantal indicatoren is voor een beoordelaar praktisch hanteerbaar om in de gestelde tijd tot een oordeel en onderbouwing te komen.

Voorbeeld Reflectieopdracht (Context: lerarenopleiding)

Studenten reflecteren op de voorbije stageperiode en blikken vooruit op de toekomstige stageperiode.

Leerdoel: “De leerkracht kan zijn eigen functioneren in vraag stellen en bijsturen”

Gedragsindicatoren:

  • De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt de positieve punten van zichzelf in relatie tot de centrale beroepscompetenties.
  • De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt werkpunten voor zichzelf.
  • De student formuleert op basis van een concrete situatie kansen en bedreigingen voor de toekomst .
  • De student reflecteert op de noodzakelijke stappen voor de toekomst t.a.v. de centrale beroepscompetenties. De student formuleert eigen uitdagingen en verantwoordt dit op basis van brononderzoek.

(2) Op welke manier ga je deze indicatoren scoren?

Denk na over je beoordelingscriteria. De verschillende mogelijkheden op een rij met voor- en nadelen.

(A) Schaal. Iedere gedragsindicator wordt op een X-punten schaal gescoord, zie voorbeeld hieronder

Indicator Schaal
  Helemaal niet voldoende Niet voldoende Voldoende Helemaal voldoende
De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt werkpunten voor zichzelf.   x    

Werken met schalen heeft als voordeel dat je relatief snel op een genuanceerde manier kijkt naar de gedragsindicatoren. Je gaat m.a.w. verder dat ‘aanwezig of niet aanwezig’ maar je geeft aan in welke mate deze indicator aanwezig is. Een groot nadeel van beoordelingsschalen is dat de categorieën en het verschil tussen deze categorieën vaak niet duidelijk is voor verschillende beoordelaars en voor de student.

(B) Rubric. Iedere categorie wordt geëxpliciteerd, verschillen worden verwoord.

Indicator Schaal
  Helemaal niet voldoende Niet voldoende Voldoende Helemaal voldoende
De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt werkpunten voor zichzelf. Er wordt geen concrete beroepssituatie en werkpunten geformuleerd. Er wordt gereflecteerd op een concrete beroepssituatie maar er worden geen werkpunten aangehaald. Er wordt gereflecteerd op een concrete beroepssituatie en er zijn werkpunten geformuleerd. Deze werkpunten zijn concreet maar niet gebaseerd op een grondige analyse van oorzakelijke verbanden en mogelijke alternatieven in het professioneel handelen. De werkpunten zijn concreet geformuleerd en gebaseerd op een grondige analyse van oorzakelijke verbanden en mogelijke alternatieven in het professioneel handelen.

Een rubric is één van de meest effectieve instrumenten om betrouwbaar competenties te toetsen. Het opstellen van een rubric is echter een heel tijdsrovende klus en is vooral aan te raden voor het beoordelen van minder ‘tastbare’ aspecten zoals bv. attitudes, bij weinig gedragsindicatoren én bij afsluitende toetsen.

(C) Checklijst. Een checklijst wordt vaak gebruikt bij het beoordelen van werkstukken of presentaties waarbij het rap duidelijk is of de indicator aanwezig is of niet. Een checklijst controleert de aanwezigheid van relevante kenmerken of indicatoren, hoe meer elementen aanwezig, hoe beter te prestatie.

Indicator: De student blikt terug op een concrete beroepssituatie en benoemt de positieve punten van zichzelf in relatie tot de centrale beroepscompetenties.
1  werkpunt formuleren v
Oorzaken detecteren v
Verbanden vinden v
Alternatieve formuleren  
Reflectiemodel hanteren.  

Let op: bij de terugkoppeling naar de student is het belangrijk dat je de feedback persoonlijk maakt. Het is belangrijk dat je nog wat duiding kan geven aan de student, dit verhoogt de betrokkenheid.

(3) Hoe wegen de indicatoren door in de eindbeoordeling?

Expliciteer je weging. Ga je mathematisch te werk, werk je met diverse wegingen (bepaalde indicatoren wegen zwaarder door) of werk je met cesuur (waarbij bepaalde indicatoren voorwaardelijk zijn om te slagen).

Meer weten?

Via de volgende link kan je kant-en-klare rubrics opzoeken en eventueel fine-tunen naar wat jij nodig hebt.

Relevante blogtips

Meet wat je moet weten: kwaliteitsvolle Multiple Choice vragen

by teachlabadmin

Wat is het en waarom belangrijk?

Als je kwaliteitsvol wil toetsen denk je na over hoe je een opdracht of examen formuleert. Moeilijke zinsconstructies of dubbelzinnige vragen meten eerder het taalbegrip van studenten dan hun inhoudelijke kennis of competenties. Met een aantal simpele redactietips kan je jouw vraagstelling verscherpen en dus de betrouwbaarheid van je toets/opdracht verhogen.

Onderstaande tips hebben betrekking op multiple choice evaluatievormen.

Betrouwbaar toetsen: Verbeteren van multiple choice vragen

by teachlabadmin

Wat is het?

Een antwoordmodel ondersteunt lectoren in het betrouwbaar evalueren van studenten hun prestatie. In een antwoordmodel definieer je de kenmerken van een positieve evaluatie en geef je aan op welke manier je tot een eindscore komt. Een antwoordmodel wordt vaak ook een verbetersleutel, een rubric of een checklijst genoemd. Dit zijn allemaal voorbeelden van een antwoordmodel. In deze tip staan we stil bij antwoordmodellen voor multiple-choice beoordelingen.

Waarom belangrijk?

Een antwoordmodel ondersteunt een betrouwbare beoordeling. Dit wil zeggen dat een antwoordmodel de kans vergroot dat je tot eenzelfde beoordeling zou komen indien de beoordeling door een andere beoordelaar gebeurt of op een ander tijdstip.

Een antwoordmodel is ook een ondersteuning wanneer je met meerdere lectoren moet beoordelen. Ook kan een antwoordmodel een belangrijke basis zijn voor de feedback die je geeft aan studenten.

Hoe doen?

Bij MC-toetsen is het antwoord meestal rechtlijnig; het is fout of niet fout. Als lector kan je wel kiezen op welke manier je zal beoordelen. Deze keuze is afhankelijk van (a) het aantal antwoordalternatieven en (b) het aantal vragen. Een overzicht:

(1) Gis-correctie is een correctie voor het raden. Bij gis-correct ga je foute antwoorden ‘afstraffen’ door een negatieve score. Als student is het dus beter om soms een vraag over te laten i.p.v. te gokken. De gis-correctie die je doorvoert is afhankelijk van je aantal antwoordopties (n) en wordt berekend als volgt:

1/(n-1). Een vraag met 4 antwoordopties zal dus een gis-correctie hebben van 1/3. Dit betekent dat een foutief antwoord -1/3, een juist antwoord +1 en een leeg antwoord 0 is.

GIS-correctie is aan te raden bij:

– Twee antwoordopties (ja-nee vragen): De kans op juist gokken is dan namelijk heel groot

– Een erg klein aantal MC-vragen (< 10 items)

(2) Cesuur is een standaard-setting, hierbij ga je de standaard hoger leggen dan de helft. Cesuur is een manier om faalangst (die vaak gepaard gaat met gis-correctie) te ondervangen zonder dat ‘juist gokken’ wordt beloond. Bij cesuur wordt je namelijk niet afgestraft voor een foutief antwoord. Hoe hoog je de cesuur legt is afhankelijk van het aantal vragen in je toets (N) en  het aantal antwoordopties (n). Via onderstaande formule kan je jouw cesuur berekenen.

C= N(n+1)/2n 

Bv. De cesuur bij:

  • een examen met 25 vragen met telkens 4 antwoordopties: de cesuur ligt op 15 => ((25x (4+1))/2×4) . Dit betekent dat een student 15 moet halen om te slagen i.p.v. 12,5
  • een examen met 30 vragen met telkens 3 antwoordopties: de cesuur ligt op 20 => ((30 x (3+1)/2×3). Dit betekent dat een student 20 moet halen om te slagen i.p.v. 15.

Hoe wordt jouw uiteindelijk cijfer bij hoger e cesuur bepaald?

Het aantal vragen dat je goed hebt, wordt onder hogere cesuur nog verrekend naar het uiteindelijke cijfer. Als je de cesuur (bv. 25/40 vragen met 4 keuzemogelijkheden) haalt, krijg je uiteindelijk als cijfer 10/20. Als je geen enkele vraag goed hebt, komt dit overeen met een negatief cijfer dat naar 0 omgezet wordt en als je alle vragen goed hebt, krijg je het maximum van de punten of 20/20.

Voor de omrekening van het aantal goede antwoorden naar het uiteindelijke cijfer kan onderstaande formule gebruikt worden.

formule cesuur

Hierbij staat

y voor de ruwe score (nl. het aantal correcte antwoorden)

c voor de cesuur (bv. 25/40)

z voor het eindcijfer van de student

N voor het aantal vragen of m.a.w. de maximale score op het examen (bv. 40)